Over de dienares Gods
Luisa Piccarreta


Door Pater B. Bucci o.f.m.
promotor van de Congregatie voor heiligverklaringen.



De dienares Gods Luisa Piccarreta werd op 23 april 1865 geboren in Corato in de provincie Bari en stierf daar in geur van heiligheid op 4 maart 1947.

Luisa had het geluk geboren te worden in één van die patriarchale families die nog steeds leven in de streek Puglia en graag diep in het binnenland leven in boerenwoningen.

Haar ouders Vito Nicola en Rosa Tarantino hadden vijf kinderen: Maria, Rachele, Filomena, Luisa en Angela. Maria, Rachele en Filomena trouwden. Angela, gewoonlijk Angelina genoemd, bleef alleen en zorgde voor haar zus tot ze stierf.

Luisa werd geboren op de zondag na Pasen en werd dezelfde dag gedoopt. Haar vader wikkelde haar een paar uur na haar geboorte in een deken en droeg haar naar de parochiekerk waar het heilig doopsel werd toegediend.

Nicola Piccarreta was in dienst op een boerderij van de familie Mastrorilli, halverwege de Via delle Murge in de Forre Disperata, 27 kilometer van Corato. Degenen die deze streek kennen, met de zonnige, kale en rotsachtige heuvels waarderen de plechtige stilte die er hangt. Luisa bracht vele jaren van haar jeugd en jonge-meisjes-jaren door op deze boerderij. Voor het oude huis staat nog steeds de indrukwekkende eeuwenoude moerbeiboom met de grote holte in de stam, waar Luisa zich, toen ze klein was, gewoonlijk verstopte om buiten het bereik van glurende ogen te kunnen bidden.

Op deze eenzame zonnige plek begon Luisa’s goddelijk avontuur, wat haar moest leiden langs de paden van lijden en heiligheid. Het was inderdaad op deze plaats, dat ze onuitsprekelijk begon te lijden van aanvallen van de duivel, die haar bij tijden zelfs lichamelijk kwelde. Om bevrijd te worden van dit lijden, nam ze onophoudelijk haar toevlucht tot ’t gebed, speciaal tot de Allerheiligste Maagd, die haar troostte met Haar aanwezigheid.

De goddelijke aanwezigheid leidde het meisje langs zo’n geheimenisvolle paden dat ze geen andere vreugden kende dan God en Zijn genade. Op een dag zei de
Heer haar inderdaad: Ik ben telkens weer over de wereld getrokken, en Ik heb al Mijn schepselen één voor één bekeken om de allerkleinste te vinden. Tussen zo velen vond Ik jou. Je kleinheid behaagde Me en Ik koos jou uit. Ik vertrouwde je toe aan Mijn engelen dat ze voor je zouden zorgen, niet om je groot te maken, maar om je kleinheid te bewaken en nu wil Ik beginnen met het grote werk van de vervulling van Mijn Wil. Hierdoor zul je je zeker niet groter voelen, integendeel, het is juist Mijn Wil om je zelfs kleiner te maken en je zult de dochter van de Goddelijke Wil
blijven. (deel 12 – 23 maart – 1921 )

Toen ze negen was, deed Luisa haar eerste communie en werd ze gevormd en van toen af leerde ze uren voor het H. Sacrament te blijven bidden. Toen ze elf was, wilde ze lid worden van de toen bloeiende vereniging van de dochters van Maria in de kerk van San Giuseppe. Met achttien jaar werd ze lid van de derde orde der dominicanen als zuster Maddalena. Ze was één van de eerste leden van de derde orde, door haar parochiepriester gestimuleerd. Luisa’s toewijding aan de Moeder Gods zou zich ontwikkelen tot een diepe mariale spiritualiteit, een inleiding op wat ze ooit zou schrijven over O L. Vrouw.

Jezus’ stem leidde Luisa tot onthechting van zichzelf en van iedereen. Toen ze ongeveer achttien was had ze vanaf het balkon van haar huis aan de Via Nazario Sauro een visioen van Jezus lijdend onder het gewicht van het kruis, die naar haar opkijkt en zegt “O ziel, help Me!” Vanaf dat moment ontstond in Luisa een onstilbaar vurig verlangen naar lijden voor Jezus en de redding van de zielen. Zo begon dat lichamelijk lijden, dat leidde tot ware heldhaftigheid.

De familie beschouwde dit alles als ziekteverschijnselen en zocht medische hulp.
Maar al de geraadpleegde dokters stonden verbaasd over zulk een ongewoon klinisch geval. Luisa was onderhevig aan stijfheid als van een dode, ofschoon ze tekenen van leven vertoonde, en geen enkele behandeling kon haar bevrijden van deze onbeschrijfelijke kwelling.

Toen alle wetenschappelijke middelen waren uitgeput, wendde de familie zich tot de priesters, hun laatste hoop. Pater Cosma Loiodice, een augustijn, werd aan haar bed geroepen: tot verbazing van alle aanwezigen was het kruisteken, dat deze priester over het arme lichaam maakte, voldoende om bij ’t zieke meisje onmiddellijk haar normale vermogens te herstellen.1 Na het vertrek van Pater Loiodice naar zijn klooster, werden wereldheren gevraagd te komen, die met het kruisteken Luisa weer in haar normale toestand brachten. Zij was overtuigd dat alle priesters heilig waren, maar op een dag zei de Heer haar: Niet omdat zij allen heilig zijn – waren ze dat maar! – maar eenvoudig omdat zij de voortzetting zijn van Mijn priesterschap in de wereld, moet jij je altijd onderwerpen aan hun priesterlijk gezag; verzet je nooit tegen hen, of ze nu goed of slecht zijn.
__________________
1 Ondanks andere spellingregels gebruiken we ter verduidelijking bij het bezittelijk voornaamwoord bij Jezus en Maria een hoofdletter.



Gedurende haar hele leven moest Luisa zich onderwerpen aan priesterlijk gezag. Dit moest één van de belangrijkste bronnen van haar lijden zijn. Haar dagelijkse behoefte aan de autoriteit van een priester om haar gewone taken weer te volbrengen, was haar diepste versterving. In het begin had ze te lijden onder zeer vernederend onbegrip van de kant van de priesters zelf, die haar beschouwden als een krankzinnige vol verheven ideeën. Op een keer lieten ze haar meer dan twintig dagen in die toestand. Nadat Luisa de slachtofferrol had aanvaard, had ze zeer speciale ervaringen: iedere morgen lag ze stijf, onbeweeglijk, in elkaar gedoken op bed, en niemand kon haar languit laten liggen, haar armen opheffen, of haar hoofd of benen in beweging brengen. Zoals bekend, was een priester nodig, die met een kruisteken die stijfheid als van een dode kon opheffen en haar in staat stelde haar gewone taken weer op te nemen. (borduren) Dat haar biechtvader nooit tevens spiritueel begeleider was, was zeer uitzonderlijk. Ons Heer reserveerde die taak voor Zichzelf. Jezus liet haar Zijn stem rechtstreeks horen, trainde haar, corrigeerde haar, berispte haar zonodig en bracht haar geleidelijk naar de hoogste toppen van volmaaktheid. Luisa werd onderricht in wijsheid en werd vele jaren voorbereid om de gave van de Goddelijke Wil te ontvangen.

De toenmalige aartsbisschop G.B. Dottula kwam te weten wat er zich afspeelde in Corato. Na de mening van verschillende priesters gehoord te hebben, wilde hij zijn gezag laten gelden en nam de verantwoordelijkheid op zich voor deze kwestie. Na rijp beraad achtte hij het juist, Luisa een bijzondere biechtvader toe te wijzen, Pater Michele de Benedictis, een prachtige priester, voor wie zij iedere hoek en spleet van haar ziel opende. Pater Michele, een verstandige priester met een heilige manier van doen, stelde grenzen aan haar lijden en beval haar niets te doen zonder zijn toestemming. Het was dan ook Pater Michele, die haar oplegde minstens één maal per dag te eten, zelfs als ze direct alles overgaf. Luisa moest alleen leven van de Goddelijke Wil. Onder leiding van deze priester kreeg ze toestemming om voortdurend in bed te blijven als boeteslachtoffer. Dit was in 1888. Luisa bleef aan haar bed van pijnen gekluisterd voor nog eens 59 jaar tot aan haar dood. Merk op dat ze tot dan toe, hoewel ze haar rol als slachtoffer had aanvaard, slechts nu en dan in bed bleef, omdat de gehoorzaamheid haar nooit had toegestaan om voortdurend in bed te blijven. Vanaf Nieuwjaar 1889 echter bleef ze voortdurend in bed.

In 1898 wees de nieuwe prelaat, aartsbisschop T. de Stefano haar een nieuwe biechtvader toe. Pater Gennaro Di Gennaro, die deze taak 24 jaar vervulde. De nieuwe biechtvader, die flitsen zag van de wonderen van de Heer in deze ziel, droeg Luisa nadrukkelijk op, alles te noteren wat God’s genade in haar bewerkte. Geen enkele uitvlucht van de dienares Gods om haar biechtvader niet te gehoorzamen haalde iets uit, zelfs niet haar geringe literaire vorming. Pater Gennaro Di Gennaro bleef koud en onbewogen, hoewel hij wist, dat de arme vrouw alleen maar lagere school had. Aldus begon ze 28 februari 1899 haar dagboek, bestaande uit 36 dikke delen. Het laatste hoofdstuk werd geschreven op 28 december 1939, de dag waarop ze opdracht kreeg te stoppen met schrijven. Haar biechtvader die stierf op 10 september 1922, werd opgevolgd door kanunnik F De Benedictis die haar maar vier jaar bijstond, omdat hij stierf op 30 januari 1926. Aartsbisschop G. Leo benoemde een jonge priester Pater B. Calvi tot haar biechtvader. Hij stond Luisa bij tot ze stierf, deelde al haar lijden en het wanbegrip dat de dienares Gods ten deel viel in de laatste jaren van haar leven.

Aan het begin van de eeuw waren de mensen hier gelukkig met de aanwezigheid van St. Annibale Maria Di Francia in Puglia. Hij wilde in Trani mannelijke en vrouwelijke takken van zijn pas gestichte congregatie. Toen hij hoorde over Luisa Piccarreta, bracht hij haar een bezoek en vanaf die tijd waren deze twee zielen onverbrekelijk verbonden door hun gezamenlijke doelstellingen.

Andere beroemde priesters bezochten Luisa eveneens zoals bv. Pater G. Braccali s.j., Pater E. Montemurro die stierf in een geur van heiligheid en Pater F. Cento, apostolisch nuntius en kardinaal. St. Annibale werd haar buitengewone biechtvader en gaf haar geschriften uit, die stuk voor stuk zorgvuldig werden bestudeerd en goedgekeurd door het kerkelijk gezag. In ± 1926 gaf St. Annibale Luisa opdracht de memoires van haar jeugd en jonge-meisjes-jaren te schrijven. Hij gaf verschillende geschriften van Luisa uit, waaronder “De Uren van de Passie”, die wereldberoemd werden en vier keer werden herdrukt. Toen het huis van de zusters van de congregatie van het Goddelijk Vuur in Corato klaar was, werd Luisa op 7 oktober 1928 opgenomen in het klooster, zoals St. Annibale dat had gewenst. St. Annibale was toen al in een geur van heiligheid gestorven in Messina.

In 1938 stak er een verschrikkelijke storm op rond Luisa Piccarreta: zij werd in het openbaar verworpen door Rome en haar boeken werden op de index geplaatst. Na de publicatie van de veroordeling door het H. Officie, onderwierp ze zich direct aan het gezag van de Kerk. Vanuit Rome werd door de kerkelijke autoriteiten een priester gestuurd die al haar handschriften opvroeg, die Luisa onmiddellijk en zonder ophef overhandigde. Zo werden al haar geschriften weggesloten op het secretariaat van het H. Officie.

Vanwege opdracht van hogerhand werd Luisa op 7 oktober 1938 verplicht het klooster te verlaten en een nieuwe woonplaats te zoeken. De laatste negen jaar van haar leven bracht ze door in een huis aan de Via Maddalena, een plaats die de ouderen in Corato goed kennen en waar zij op 8 maart 1947 zagen, hoe haar lichaam naar buiten werd gedragen.

Luisa’s leven was zeer eenvoudig; zij bezat weinig of niets. Zij leefde in een huurhuis, liefdevol onderhouden door haar zus Angela en een paar toegewijde vrouwen. Het weinige wat ze had, was zelfs niet genoeg om de huur te betalen. Om in haar onderhoud te voorzien borduurde ze ijverig en verdiende hiermee een beetje voor haar zus; zij zelf had immers kleding, noch schoenen nodig. Haar voeding, een paar gram, werd voor haar klaargemaakt door haar hulp Rosaria Bucci. Luisa bestelde niets, verlangde niets en gaf direct over wat ze at. Ze zag er niet uit als iemand vlak voor de dood, maar ze zag er ook niet echt gezond uit. Toch deed ze altijd iets, haar energie was nodig voor haar dagelijks lijden of haar werk en voor degenen die haar goed kenden was haar leven een voortdurend wonder.

Zij was absoluut niet gehecht aan geld dat betaald werd buiten haar dagelijks werk om. Zij weigerde resoluut geld en allerlei cadeautjes, haar aangeboden onder welk voorwendsel dan ook. Zij nam nooit geld aan voor de publicatie van haar boeken. Zo zei ze op een dag tot St. Annibale, dat ze hem het geld wilde geven van haar auteursrechten: “Ik heb er geen recht op, want wat ik daar opgeschreven heb, is niet van mij.” (voorwoord van “De uren van de Passie”. Messina 1926) Ze weigerde ’t minachtend, gaf het geld terug dat vrome mensen haar soms stuurden.

Luisa’s huis was als een klooster, niet toegankelijk voor nieuwsgierigen. Er waren altijd een paar vrouwen rondom haar, die leefden vanuit haar eigen spiritualiteit en wat meisjes die bij haar thuis leerden borduren. Veel roepingen ontstonden in deze “bovenzaal”. Haar vormingswerk was niet alleen beperkt tot meisjes; ook heel wat jonge mannen werden door haar naar verschillende religieuze instituten en seminaries gestuurd.

Haar dag begon om 5 uur, als de priester kwam om het huis te zegenen en de H. Mis op te dragen. Ofwel haar biechtvader deed dat of een plaatsvervanger: een voorrecht mogelijk gemaakt door Leo XIII en in 1907 bevestigd door St. Pius X. Na de H. Mis bleef Luisa gewoonlijk twee uur lang in gebed en dankzegging. Om ± 8 uur begon ze aan haar werk tot aan de middag. Na haar sobere lunch bleef ze alleen in haar kamer
om te mediteren. ’s Middags, na wat uren werk, bad ze de rozenkrans. ’s Avonds tegen 20 uur schreef ze haar dagboek. Rond middernacht ging ze slapen. ’s Morgens trof men haar onbeweeglijk aan, stijf, ineengedoken op haar bed, haar hoofd naar rechts en de tussenkomst van priesterlijk gezag was nodig om haar weer op te roepen voor haar dagtaak en haar in staat te stellen om rechtop te zitten in bed.

Luisa stierf op de leeftijd van 81 jaar, tien maanden en negen dagen, op 4 maart 1947, na een ziekte van twee weken, de enige in haar leven met een diagnose, een serieuze longontsteking. Ze stierf aan het eind van de nacht, op het zelfde uur waarop de priesterlijke zegen haar iedere dag had bevrijd uit haar onbeweeglijkheid.

Luisa bleef rechtop in bed zitten. Het was onmogelijk om haar neer te leggen, een buitengewoon verschijnsel. Haar lichaam was nooit onderhevig aan “rigor mortis” en bleef in de houding die het altijd had gehad.

Nauwelijks had het nieuws van Luisa’s dood zich verspreid, of al het volk stroomde als een sterk gezwollen rivier haar huis binnen en de tussenkomst van de politie was nodig om de menigte in bedwang te houden, die dag en nacht binnenstroomde om Luisa, zo dierbaar voor hen, te groeten. Eén stem weerklonk: “Luisa, de heilige is gestorven” Met toestemming van ’t burgerlijk gezag en gezondheidsautoriteiten werd haar lichaam 4 dagen opgebaard zonder enig teken van lichamelijk verval. Luisa leek niet dood, zij zat in bed, in ’t wit gekleed, het leek of ze sliep, omdat ze, zoals reeds gezegd, niet leed aan “rigor mortis”; Zonder enige moeite kon men haar hoofd in alle richtingen bewegen, haar armen opheffen, haar handen en al haar vingers buigen. Het was zelfs mogelijk haar oogleden op te tillen en haar stralende ogen te zien die niet mat waren geworden. Iedereen geloofde dat ze nog leefde, ondergedompeld in een diepe slaap. Een team van dokters, voor dit doel bijeengeroepen, verklaarde, na degelijk onderzoek van het lichaam, dat Luisa werkelijk dood was en dat haar dood moest beschouwd worden als reëel en niet schijndood, zoals iedereen had gedacht. Luisa had gezegd dat zij “achterste voren” was geboren en dat het daarom logisch was, dat haar dood ook ongewoon zou zijn vergeleken met andere schepselen. Ze bleef in zittende houding zoals ze altijd geleefd had en moest in deze houding naar het kerkhof worden gedragen in een kist speciaal voor haar gemaakt met voor- en zijkanten van glas, zodat ze door iedereen gezien kon worden, als een koningin op haar troon, in ’t wit gekleed met het Fiat op haar borst. Meer dan veertig priesters, het kapittel en de plaatselijke geestelijkheid namen deel aan de uitvaart. De zusters droegen haar om beurten op hun schouders en een onmetelijke menigte omgaf haar: de straten waren ongelooflijk vol; zelfs de balkons en de daken van de huizen wemelden van de mensen, zodat de processie met de grootste moeite langzaam voort trok. De uitvaartplechtigheid van de kleine dochter van de Goddelijke Wil werd gehouden in de hoofdkerk in aanwezigheid van het hele kapittel. De hele bevolking van Corato volgde het lichaam naar het kerkhof. Iedereen probeerde een aandenken of een bloem mee naar huis te nemen, na daarmee haar lichaam te hebben aangeraakt. Een paar jaar later werd het stoffelijk overschot overgebracht naar de parochie St. Maria Greca. Toen Luisa op 4 maart 1947 naar het Vaderhuis ging, werd Corato drie dagen overspoeld door duizenden bedevaarders. Er was nog geen jaar voorbij en Aartsbisschop Mgr. Reginaldo M.Addazi riep haar uit tot “Dienares Gods”. Haar stoffelijk overschot werd op 3 juli 1963, door toedoen van de laatste officieel aangestelde biechtvader, Don Benedetto Calvi, overgebracht naar het heiligdom van de Parochie S. Maria Greca. Pas op 20 november 1994, heeft het Aartsbisdom Trani-Barletta-Bisceglie, onder leiding van Zijne Exc. Mgr. Carmelo Cassati, ingevolge het “non obstare” van de Heilige Stoel en op verzoek van de Vrome Vereniging “Luisa Piccarreta P.F.D.V.” in Corato, de procedure voor de zalig- en heiligverklaring geopend. Op 29 oktober 2005, heeft Zijne Exc. Mgr. Giovan Battist Pichierri, die met de verzamelde getuigenissen en documenten het diocesane onderzoek naar de roep van heiligheid van de Dienares Gods in handen gegeven van de Heilige Vader.